Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:RBROT:2018:702

6 februari 2018

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1

zaaknummer: ROT 17/2957

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 februari 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te Hendrik-Ido-Ambacht, eiser,

wettelijk vertegenwoordiger: [wettelijke vertegenwoordiger] ,

gemachtigde: mr. J. Gonlag,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht, verweerder,

gemachtigde: mr. drs. J.E. Ossewaarde.

Procesverloop

Bij besluit van 14 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser op grond van de Jeugdwet individuele voorzieningen in de vorm van zorg in natura toegekend.

Bij besluit van 3 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2017. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn wettelijk vertegenwoordiger [wettelijke vertegenwoordiger] en zijn gemachtigde. Daarnaast was eisers zus [naam zus] aanwezig als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door A. de Ruijter en J. Stuifzand.

Overwegingen

1.1.

Eiser, geboren op [geboortedatum] , heeft het syndroom van Down. Aan eiser was op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) een indicatie verstrekt voor dagbesteding/naschoolse opvang. Nadat deze indicatie was verlopen, hebben eisers ouders geen nieuwe indicatie aangevraagd.

1.2.

Nadat vanuit eisers school een verzoek is ontvangen voor extra ondersteuning bij eisers persoonlijke verzorging en gedrag, heeft verweerder onderzoek gedaan naar de bij eiser bestaande problematiek. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft verweerder bij besluit van 18 februari 2016 aan eiser een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet toegekend voor ‘behandeling IOG’ (pedagogische begeleiding aan de ouders). Deze voorziening wordt geleverd door ASVZ en de toekenning betreft de periode van 19 februari 2016 tot en met 18 februari 2017.

1.3.

Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiser de individuele voorzieningen ‘begeleiding’, ‘persoonlijke verzorging’ en ‘dagactiviteit’ toegekend. Deze voorzieningen zullen door Gemiva-SVG Groep (Gemiva) aan eiser worden geleverd. De toekenning ziet op de periode van 19 mei 2016 tot en met 18 mei 2017.

2. In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat ten onrechte in het primaire besluit niet expliciet is opgenomen dat geen persoonsgebonden budget (pgb) voor begeleiding en persoonlijke verzorging aan eiser wordt toegekend, maar dat dit slechts uit het actieplan blijkt. Gebleken is dat eiser meer dan gebruikelijke zorg nodig heeft. Hiervoor wordt Jeugdhulp ingezet in de vorm van begeleiding, persoonlijke verzorging en dagbesteding door Gemiva. De ouders van eiser hebben aangegeven op eigen kracht voor eiser te kunnen zorgen, maar daarbij gevraagd om financiële vergoeding voor het bieden van meer dan de gebruikelijke zorg. Verweerder acht de jeugdhulp die wordt geboden door Gemiva een passende voorziening, omdat de ouders hierdoor op eigen kracht de zorg en ondersteuning voor eiser kunnen bieden. Gelet hierop is terecht geen pgb toegekend, aldus verweerder. Indien de ouders de zorg niet op eigen kracht kunnen leveren, kan een nieuwe aanvraag worden ingediend waarna zal worden beoordeeld of een aanvullende voorziening noodzakelijk is. Op grond van de wet- en regelgeving is het uitgangspunt dat de hulpvraag centraal staat en hierop passende hulp wordt geboden. Een pgb kan worden verstrekt als vaststaat dat dit noodzakelijk is om aan de hulpvraag te kunnen beantwoorden en de inzet van hulp door middel van een pgb het meest passend is bij de hulpvraag.

3. Eiser stelt in beroep - samengevat - dat voorheen ook een pgb voor persoonlijke verzorging en begeleiding is ontvangen voor eiser. Verweerder standpunt dat geen pgb kan worden toegekend aan ouders voor de verzorging van hun kind is onjuist, omdat dit voortvloeit uit de toepasselijke wet- en regelgeving. Uit de ‘Richtlijn gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen met een normale ontwikkeling’ blijkt dat kinderen vanaf acht jaar geen zorg in de nabijheid meer nodig hebben, terwijl dat voor eiser wel nodig is. Eiser is niet in staat op relevante momenten hulp in te roepen om ernstig nadeel voor zichzelf te voorkomen. De ouders van eiser leveren aanzienlijk meer dan de gebruikelijke zorg, waarvoor het pgb is aangevraagd en zij voldoen aan de criteria om in aanmerking te komen voor een pgb op grond van de Jeugdwet. Verder verwijst eiser naar de uitspraken van rechtbank Overijssel van 18 april 2016 (ECLI:NL:RBOVE:2016:1380) en 24 oktober 2016 (ECLI:NL:RBOVE:2016:4171), waarin is geoordeeld dat in een soortgelijke situatie een pgb aan de ouders dient te worden toegekend.

4. Artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet bepaalt dat indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen treft op het gebied van jeugdhulp en waarborgt het college een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:

a. gezond en veilig op te groeien;

b. te groeien naar zelfstandigheid, en

c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren,

rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.

Op grond van het vierde lid houdt het college bij de bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp redelijkerwijs rekening met:

a. behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en zijn ouders, en

b. de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.

Artikel 8.1.1, eerste lid, van de Jeugdwet bepaalt dat indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen, het college hun een persoonsgebonden budget verstrekt dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken.

Op grond van het derde lid kan bij verordening worden bepaald onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

5.1.

Met de intrekking van de AWBZ en de inwerkingtreding van de Jeugdwet is het wettelijk recht op zorg vervangen door een jeugdhulpplicht voor gemeenten. De gemeente treft daar waar een jeugdige of zijn ouders dit nodig hebben bij problemen met het opgroeien, de zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie, een voorziening op het gebied van jeugdhulp. Uitgangspunt hierbij blijft echter de eigen kracht van de jeugdige en zijn ouders. Het college is alleen gehouden een voorziening te treffen als de jeugdige en zijn ouders er op eigen kracht niet uitkomen.

5.2.

De Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft in zijn uitspraak van 1 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477, geoordeeld dat voor de beoordeling van een verzoek om jeugdhulp de gemeente eerst moet vaststellen wat de hulpvraag van de jeugdige of de ouders is, waarna de opgroei- en opvoedingsproblemen of psychische problematiek in kaart moet worden gebracht. Vervolgens moet worden vastgesteld welke problemen en stoornissen er zijn en bepaalt de gemeente welke hulp nodig is. Ten slotte gaat de gemeente na of die hulp bijvoorbeeld door de ouders kan worden geboden.

5.3.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende zorgvuldig onderzoek gedaan naar de hulpvraag van eiser (en zijn ouders) en de opgroei- en opvoedingsproblemen en op basis van dat onderzoek aan eiser voorzieningen verstrekt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat eisers ouders niet in staat zijn op eigen kracht, en met het sociaal netwerk en de voorzieningen die op grond van de Jeugdwet aan eiser in natura zijn verstrekt, voor de opvoeding en verzorging van eiser zorg te dragen. Het enkele gegeven dat eisers ouders meer zorg leveren dan gebruikelijk is bij iemand van eisers leeftijd, kan niet leiden tot de conclusie dat aan de ouders een pgb moet worden verstrekt. Het pgb is niet bedoeld om het inkomen van eisers ouders aan te vullen. De rechtbank wijst er in dit verband op dat, in tegenstelling tot wat er in het beroepschrift staat, [wettelijke vertegenwoordiger] ter zitting heeft verklaard dat er vanuit de indicatie op grond van de AWBZ nooit een pgb is ontvangen. Verder is verklaard dat eisers moeder nimmer werkzaamheden ter aanvulling van het gezinsinkomen heeft verricht. Er is dus geen sprake van een situatie dat zij door het wegvallen van een pgb weer werkzaamheden zou moeten oppakken om het gezinsinkomen aan te vullen en zij als gevolg daarvan minder zorg aan eiser zou kunnen verstrekken. Van een situatie zoals in de door eiser aangehaalde uitspraken van de rechtbank Overijssel is dan ook geen sprake.

5.4.

Onder deze omstandigheden is het beroep van eiser ongegrond.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, voorzitter, en mr. J. de Gans en prof. mr. A.C. Hendriks, leden, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2018.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Artikel delen