Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

Kan de uitvoering van de Participatiewet verbeterd worden?

Recentelijk bracht de FNV een onderzoek uit naar ervaringen van bijstandsgerechtigden met gemeentelijke dienstverlening in het kader van de Participatiewet.(1) Vooral twee uitkomsten stemmen tot nadenken. Ten eerste de uitkomst dat een aanzienlijk deel van de geënquêteerden zich onheus bejegend voelt door de ambtenaren van de sociale dienst, bijvoorbeeld omdat deze ambtenaren een als kleinerend of bevoogdend ervaren houding aannemen. Ten tweede laat het onderzoek zien dat bijstandsgerechtigden nog altijd naar werkervaringsplekken of trajecten kunnen worden gestuurd waar zij zelf niets wijzer van worden en die vooral een verdienmodel van aanbieders van deze plekken lijken te ondersteunen. Beide uitkomsten zijn helaas niet nieuw en spelen feitelijk al decennia waarin de overheid beoogt om de sociale zekerheid meer ‘activerend’ te maken.

13 maart 2020

Gelukkig vertellen deze uitkomsten niet het hele verhaal. Een deel van de bijstandsgerechtigden is wel tevreden over bejegening en ervaart toegevoegde waarde van gemeentelijke dienstverlening in het kader van de Participatiewet. Werkervaringsplekken kunnen, zo laat (ander) onderzoek zien, een effectieve opstap vormen naar waardevol werk, mits deze plekken zinvolle werkzaamheden bieden en relevante netwerken opleveren die passen bij wensen en mogelijkheden van de bijstandsgerechtigde.

Het probleem dat het FNV-onderzoek agendeert betreft in mijn ogen daarom niet zozeer de re-integratiedienstverlening als zodanig, of het gebruik van werkervaringsplekken. De vraag is naar mijn mening vooral waarom bepaalde uitvoeringsambtenaren een paternalistische opstelling richting hun klanten kiezen of doorverwijzen naar trajecten die geen toegevoegde waarde hebben. Antwoord op deze vragen kan de sleutel tot verbetering van dienstverlening bieden. Zelf kan ik zo’n antwoord niet met zekerheid geven, maar op basis van eerder onderzoek zijn wel wat hypotheses mogelijk, die bij bevestiging ieder een eigen aanpak zouden vragen om de kwaliteit van re-integratiedienstverlening in de Participatiewet te verbeteren.

Een eerste hypothese is dat deze uitvoerders zelf denken dat ze wel degelijk effectief handelen. Misschien denken zij dat (bepaalde) bijstandsgerechtigden betutteld moeten worden of vertrouwen zij erop dat hun gemeente kwalitatief goede trajecten en werkervaringsplekken organiseert, zonder dit zelf te controleren. Het stimuleren van reflectie door uitvoerders op het waarom van hun bejegening en werkwijze in relatie tot de uitkomsten daarvan zou een mogelijk spoor kunnen zijn om de werkwijze van uitvoerders te verbeteren.

Een tweede hypothese is dat uitvoerders niet zozeer het belang van hun klant vooropstellen, maar dat van hun gemeentelijke organisatie. Onderzoek laat bijvoorbeeld zien dat uitvoerders vaak aan targets moeten voldoen die niet vanzelfsprekend bijdragen aan kansen op waardevol werk van bijstandsgerechtigden. Bovendien hebben uitvoerders doorgaans haast, vanwege hoge caseloads en hoge taakstellingen. Dat ondermijnt een zorgvuldige bejegening en vormt een prikkel om klanten onder druk te zetten elk aanbod maar te accepteren dat voorhanden is. Ze moeten bijvoorbeeld contracten met aanbieders van trajecten en werkervaringsplekken ‘vullen’ ongeacht de relevantie daarvan. Of ze moeten een x- aantal ‘trajectplannen’ opstellen, ongeacht de doelmatigheid van die plannen. Als deze hypothese zou kloppen, zou verbetering pas verwacht kunnen worden als gemeentelijke organisaties kritischer gaan kijken naar de wijze waarop ze hun uitvoering van de Participatiewet organiseren en aansturen en vanuit welk belang.

Een derde hypothese, specifiek ten aanzien van bejegening, is dat onheuse bejegening ontstaat als uitkomst van een sociaal en communicatief proces tussen uitvoerder en bijstandsgerechtigde dat (onbedoeld?) ontspoort door onduidelijke of tegenstrijdige wederzijdse verwachtingen. Vanwege de ongelijke machtsrelatie waarin de uitvoerder kan sanctioneren en de bijstandsgerechtigde niet, trekt deze altijd aan het kortste eind, waar hij of zij dat in meer gelijkwaardige sociale interacties niet noodzakelijkerwijs zal doen. Een aanpak voor dit probleem zou zich zowel op de communicatieve vaardigheden van de uitvoerder als van bijstandsgerechtigden kunnen richten, met daarbij expliciete erkenning van de machtsverhouding waarbinnen communicatie plaatsvindt.

Zelf denk ik dat op al deze punten meer geïnvesteerd zou kunnen worden om door de FNV gesignaleerde problemen met de uitvoering van de Participatiewet te verminderen. Dit zijn wel oplossingen ‘binnen het systeem’ van de huidige Participatiewet, zonder dit systeem zelf ter discussie te stellen. Dit systeem begrenst naar mijn mening zelf echter ook de mogelijkheden voor verbetering.

Een stap verder is daarom waar de FNV zelf ook op hint in haar aanbevelingen, namelijk een herbezinning op de doelmatigheid van een disciplinerend activeringsbeleid dat stoelt op verplichtingen, sancties en gedwongen winkelnering van re-integratiediensten. Dit beleid plaatst bijstandsgerechtigden per definitie in een positie waarin ze weinig regie over hun eigen loopbaan en ondersteuning daarbij kunnen voeren: ze zijn gedwongen door gemeenten bedachte diensten af te nemen ongeacht de kwaliteit daarvan. Dit model is mijns inziens achterhaald en heeft zijn effectiviteit na al die jaren niet bewezen. Het past niet bij een flexibiliserende en onzekere arbeidsmarkt waarop eigen regie over de loopbaan voor alle (potentiële) werknemers steeds belangrijker wordt, niet alleen voor bijstandsgerechtigden.

In plaats van deze verplichte winkelnering enkel voor bijstandsgerechtigden, zou daarom ook gekozen kunnen worden voor, een voor alle leden van de beroepsbevolking geldende, algemene inspanningsverplichting om naar vermogen aan ontwikkeling van de eigen loopbaan en arbeidsmarktkansen te blijven werken. Alle burgers in de werkzame leeftijd, dus ook bijstandsgerechtigden, zouden onder zo’n algemene inspanningsverplichting zelf kunnen bepalen hoe en met welke ondersteuning en advies ze hieraan zouden willen en kunnen voldoen. Benodigde ondersteuning zou (deels) uit de Participatiewet gefinancierd kunnen worden, maar bijvoorbeeld ook uit publieke en private onderwijsmiddelen. De door de FNV voorgestelde onafhankelijke adviespunten zouden daarbij een interessante toevoeging aan bestaande ondersteuningsmogelijkheden kunnen zijn.

Zowel binnen als buiten het huidige systeem van de Participatiewet zijn dus nog verschillende verbetermogelijkheden van dienstverlening denkbaar. Het zou mooi zijn als een volgend onderzoek kan vaststellen dat dergelijke verbeteringen ook daadwerkelijk zijn gerealiseerd.

(1) https://www.sociaalweb.nl/nieuws/gemeenten-krijgen-dikke-onvoldoende-bij-uitvoering-participatiewet

Artikel delen

Reacties

Laat een reactie achter

U moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.