Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

Uithuisplaatsing onrechtmatig vanwege onvoldoende gronden

Op 10 augustus 2016 heeft het Gerechtshof Den Haag een uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de uithuisplaatsing van een minderjarige. Het hof heeft geoordeeld dat de gronden voor de uithuisplaatsing onvoldoende blijken te zijn. De rechtbank had niet tot de conclusie mogen komen dat de gronden voor een uithuisplaatsing aanwezig waren.

Defence for Children 26 augustus 2016

Defence for Children is van mening dat een uithuisplaatsing een vergaande kinderbeschermingsmaatregel is en dat het uitspreken van deze maatregel getoetst moet worden aan de relevante bepalingen in het VN-Kinderrechtenverdrag.

Uithuisplaatsing

De minderjarige stond onder toezicht van de gecertificeerde instelling en was met een machtiging uithuisplaatsing in een pleeggezin geplaatst. Op 24 mei 2016 heeft de rechtbank de machtiging uithuisplaatsing tot 25 juli 2016 verlengd en vastgesteld dat de moeder één keer per drie weken een begeleid bezoek heeft met de minderjarige voor de duur van één uur.

Machtiging uithuisplaatsing niet onderbouwd

Volgens het hof is de noodzaak voor de machtiging uithuisplaatsing ontleend aan de stellingen van de gecertificeerde instelling, terwijl die stellingen niet concreet zijn onderbouwd en daaraan geen deugdelijk onderzoek ten grondslag ligt. Ook heeft de moeder aangetoond dat zij in het belang van de minderjarige kan denken en handelen, doordat zij kort na de geboorte van de minderjarige ingestemd heeft met een vrijwillige uithuisplaatsing, omdat zij inzag dat zij op dat moment de zorg voor de minderjarige niet aankon. De verlenging van de machtiging uithuisplaatsing zonder nader wetenschappelijk onderzoek is naar het oordeel van het hof onrechtmatig.

Perspectief van de minderjarige

Daarnaast overweegt het hof dat niet vaststaat dat het perspectief van de minderjarige niet bij de moeder ligt. Een eventuele thuisplaatsing zou beter verlopen als de tussen de moeder en de minderjarige opgebouwde band zoveel mogelijk gestimuleerd wordt en behouden blijft. De gecertificeerde instelling stelt dat het niet in het belang van de minderjarige is om intensieve begeleide omgang te hebben met de moeder, omdat de moeder niet in staat zou zijn de minderjarige veiligheid te bieden. Het hof merkt echter op dat dit niet uit enig diagnostisch onderzoek blijkt en slechts berust op vermoedens van de gecertificeerde instelling. Om die reden bepaalt het hof dat er eens per week een begeleid contact voor de duur van twee uren dient plaats te vinden.

Het hof oordeelt in deze zaak dat de plaatsing van de minderjarige in strijd is met het recht op gezinsleven dat is vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en met het belang van het kind dat in artikel 3 van het VN-Kinderrechtenverdrag. De gecertificeerde instelling heeft in deze zaak een fout gemaakt door de minderjarige in een perspectief biedend pleeggezin te plaatsen, terwijl het perspectief nog bij de moeder lag.

Defence for Children is het eens met het hof dat de noodzaak voor de uithuisplaatsing concreet onderbouwd moet zijn aan de hand van wetenschappelijk onderzoek. Ook is Defence for Children verheugd dat het hof in deze zaak artikel 3 van het VN-Kinderrechtenverdrag en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens zijn gebruikt voor het nemen van de beslissing. Er hadden echter nog andere relevante bepalingen uit het Kinderrechtenverdrag aangehaald kunnen worden, zoals artikel 18, waaruit blijkt dat in beginsel beide ouders de gezamenlijke verantwoordelijkheid dragen voor de opvoeding en ontwikkeling van het kind, en artikel 9, dat vastlegt dat een kind dat gescheiden is van een ouder of beide ouders het recht heeft op regelmatige persoonlijke betrekkingen en rechtstreeks contact met beide ouders, tenzij dit in strijd is met het belang van het kind.

Artikel delen

Reacties

Laat een reactie achter

U moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.